Visie

Visie

urogynaecologieboek

Toine Lagro-Janssen
Doreth Teunissen

De huisarts krijgt in de dagelijkse praktijk vaak te maken met urogynaecologische klachten. Belangrijk is de wetenschap dat de meeste gepresenteerde klachten goed in de eerste lijn behandeld kunnen worden – en goedkoper dan in de tweede lijn. Nog belangrijker is wellicht dat veel patiënten ook het liefste door de eigen huisarts en/of in de eerste lijn behandeld willen worden. Bovendien kunnen deskundige huisartsen een generalistische, huisartsgeneeskundige rol spelen in het multidisciplinaire werkterrein van de urogynaecologie. Redenen te over om ervoor te zorgen dat de huisarts bekwaam is en up-to-date om diagnose en behandeling van deze klachten ter hand te nemen. Dat vraagt om deskundigheid op het terrein van de tractus urogenitalis, waarbij gendersensitieve aspecten inclusief (seksueel) geweld en seksuologische gevolgen een integraal onderdeel zijn van deze deskundigheid. Op dit moment zijn er zestien NHG-Standaarden op dit aandachtsgebied, naast een aantal landelijke transmurale afspraken en eerstelijns samenwerkingsafspraken. Ook worden er regelmatig NHG-standpunten geformuleerd als aanvulling op de NHG-Standaarden, zoals het standpunt over HPV-vaccinatie, hormoongebruik in de overgang en de overtijdbehandeling bij de huisarts.

Naast deze aanwezige standaarden en afspraken bestaat er een aantal redenen om de huisartsgeneeskundige zorg op dit terrein extra te ondersteunen om zodoende de kwaliteit van die zorg te verbeteren. Zo zijn op de meeste faculteiten de klinische stages in de masterfase kort en beperkt van opzet, en verwerven HAIO’s niet altijd voldoende vaardigheden in het genitale onderzoek en behandelvaardigheden. Denk aan het onderzoek van de bekkenbodem, het aanmeten en plaatsen van een pessarium, het afnemen van een stansbiopt bij afwijkingen aan de vulva en de insertie van verschillende typen IUD en het implantatiestaafje. Bovendien uiten patiënten nogal eens onvrede over de behandeling door de huisarts, zoals bij PMS-klachten, pijnlijke menstruaties en overgangsklachten. Aandacht voor het patiëntenperspectief is gewenst en zal in de toekomt steeds belangrijker worden.

Daarnaast ontwikkelen zich medisch-technische en farmacologische mogelijkheden snel. Niet iedere huisarts kan deze ontwikkeling volgen of op zijn merites beoordelen. Voorbeelden zijn de toegenomen diagnostische mogelijkheden voor het vaststellen van een soa of prostaatcarcinoom, de toepassing van de intravaginale echo in de huisartsenpraktijk, behandelmogelijkheden voor hevig menstrueel bloedverlies en de medicamenteuze overtijdbehandeling.
Een aantal aandoeningen ziet de gemiddelde huisarts ook te weinig en het ontbreekt de huisarts in die situaties aan voldoende inzicht en ervaring om te weten wat een goed beleid is. Denk aan genderincongruentie, vrouwenbesnijdenis en de medicatie ter preventie van hiv. Omdat de soa-poli’s van de GGD een beperkt aanbod gratis mogen aanbieden, zal dit een extra vraag opleveren naar zorg en deskundigheid van huisartsen op het gebied van anticonceptie, seksuele gezondheid en seksueel overdraagbare aandoeningen.

Tot slot, de farmaceutische industrie en de media opereren steeds directer naar de consument/ patiënt met het promoten van bepaalde diagnostische tests en medicamenteuze en operatieve behandelingen. Huisartsen hebben behoefte om een standpunt te bepalen op basis van deskundige argumenten.

Kortom, bovengenoemde redenen maken het voor individuele huisartsen moeilijk om deskundige huisartsenzorg op urogynaecologisch gebied hoog te houden.